Kort verhaal
7 maart 2019
Dat hij er elke morgen staat, merkt ze pas op na een maand of tien. Ze passeerde altijd ingevlochten door onduidelijke ochtendgedachten. Nu heeft ze een wakker moment en ziet dat zijn gezicht haar bevalt. Ze vertraagt haar pas en bedenkt dat het geen kwade man is. Hij staat daar liefdevol over zijn gitaar te aaien. Zijn gezicht is bedekt door een rimpeltapijt, zo iemand bij wie het leven sporen achterlaat. Ze weet dat zij hem niet onberoerd zal laten als hij haar ziet. Ze is zijn type.
Zijn massieve uitstraling voelt vertrouwd. Zelfs hier in het metrostation, tussen honderden mensen die als schaduwen met de stroom mee slingeren. Zijn postuur klopt; ze houdt van zijn geduldige schouders die ontspannen een beetje achterover hellen om de ronde buik tegengewicht te bieden. De wollige voeten in donkerbruine instappers die naar buiten leunen en hem vastbesloten staande houden op de betonnen vloer.
Als hij haar zou aanspreken, zou ze hem vertellen hoe gemakkelijk het werk bij de drukkerij haar afgaat. Dat ze op het punt staat om promotie te krijgen en het liefst reistijdschriften drukt, omdat het gelijktijdige verloop van mensenlevens op verschillende plekken, in andere landen, haar verwondert. Hij zou dat begrijpen. Wat reisjournalisten schrijven heeft op haar een helende werking, zou ze toch nog uitleggen.
Ze zou zijn minnares kunnen zijn en hem voor het eerst ontmoeten bij de verlopen bar in de steeg. Die waar de barman zijn klanten niet in de ogen kijkt.
Ze zou dan haar lippen voor hem stiften, rood, en in zijn ogen kijken, steels. Niet glimlachen, alleen kijken, wachten. Tot hij het initiatief zou nemen; een Martini on the rocks, haar eerste ooit. De olijf zou ze zonder te kauwen doorslikken. Zittend aan de bar zou hij haar vertellen over zijn ondergrondse zinnen. Ze zou hem eindelijk kunnen verstaan, zo zonder de metro. Zijn antwoord zou haar doen blozen. Dat hij al die tijd voor haar gezongen heeft.
Toch loopt ze ook vandaag na drie minuten verder. Het geluid van de gitaar onder zijn arm bereikt haar niet en zijn stem sterft weg in de volksverhuizing. In de dagen die volgen voert ze eindeloze gesprekken met hem. Als voorbijganger, als minnaar, als vriend.
Zijn stem is diepgeworteld; soms praat hij binnensmonds. Hij vertelt over zijn tijd in het gekkenhuis, waar hij de verpleegsters één voor één het bed in kreeg. Die vrouwen hielden van zijn gevoel voor humor, hij speelde dat hij dronken was. Het blijkt dat hij daar twee dochtertjes van vijf aan heeft overgehouden, bij twee moeders. Dat ze op hem lijken in hoe ze praten; snel. En dat hij zich over dit gedrag verbaast. Hij ziet ze één keer in de maand bij de banketbakkerij om een taartje te eten. Zij zal een keer meegaan, zodat ze kan tonen hoe leuk ze met kinderen is.
Niet eerder in haar leven lacht ze zo veel. Hij is een verteller. Hoe hij onwaarschijnlijke situaties als vanzelfsprekend verkoopt, vindt ze onnavolgbaar. Ze dacht altijd dat ze geen humor had. Als mensen in een lachsalvo uitbarstten, voelde zij zich doorgaans een buitenstaander. Hij belooft haar dat dit niet meer voor zal komen. Het maakt haar verlegen. Daar moet hij om lachen.
Het eerste lied dat hij voor haar zingt, gaat over zijn land. Hij komt niet van ver, wel van elders. Een plek waar iedereen ploetert en elkaar met grappen verleidt. Over de heuvels zingt hij, hoe ze golven. Over schapen die het gras herkauwen. De geur van de lentezon. Alles in mineur, hij mist ze. Als ze durfde te reizen, zou ze hem meenemen naar zijn land.
Ze verandert. Bij de drukkerij merken ze het ook. ‘Wat ben je traag,’ krijgt ze te horen.
Haar wangen zuigen bloed als ze hem passeert, ook op een paar meter afstand durft ze hem niet aan te kijken. Toch weet ze dat hij haar ziet.
De promotie blijft uit. ‘Je verbaast ons, dit gedrag ligt niet in de lijn der verwachtingen,’ zegt haar baas. Ze kan moeilijk een houding vinden, hoe kan ze anders lopen dan op rolletjes?
Ze hoopt dat ze de reistijdschriften wel mag blijven doen. Dat mag.
Op een dag zal hij bij haar komen wonen, weet ze. Haar huis is groot genoeg en ze put houvast uit het motto van haar grootmoeder: ‘Leven doe je niet alleen’. Om alvast te oefenen kookt ze voor twee personen. Macaroni, Mexicaanse tortilla’s, aardappelen met een biefstukje op zijn tijd. Ze denkt niet dat hij vegetarisch eet, op straat heb je weinig keus. Het smaakt goed, voor twee personen koken gaat vanzelf gepaard met liefde. Wat ze over heeft zet ze op het dak, er zijn altijd katten.
Als ze op een herfstachtige zaterdag een nieuwe garderobe voor zichzelf aanschaft, sluipt ze gauw even naar de herenafdeling om de mannenmode te bekijken. Zal ze iets voor hem uitzoeken? Ze kan makkelijk inschatten wat zijn maat is, daar heeft ze oog voor. Er zijn aanbiedingen. Ze zal het voor hem klaar hangen, bij haar in de kast.
Met een zakje lavendel ernaast.
Het kan dat ze wat hard van stapel loopt, maar kleren hebben eigenlijk geen uiterste houdbaarheidsdatum. Dat zie je op oude schilderijen. Behalve als je het echt alleen om de mode doet. Voor zichzelf is ze daar redelijk streng in, je zult haar niet gauw twee jaar met dezelfde winterjas zien lopen. Hij zal blij zijn.
Ze vindt een donkerblauwe ribbroek, een bordeauxrode blouse en een lichtgroene wollen trui voor hem. Om het af te maken koopt ze een paar sokken, een zakdoek en een zijden onderbroek. Voor zichzelf zoekt ze een bijpassende jurk en zwarte naaldhakken uit. Ze voelt zijn arm om haar middel terwijl ze door de straten van de stad fladdert met de aankopen in een mooie tas van dik papier. Hij knijpt bemoedigend in haar linkerbil.
Onder de grond beweegt vandaag minder volk, het is weekend. Hij staart haar aan, nog voor ze passeert. Alsof hij weet dat het voor hem is wat ze in haar armen draagt. Er is contact, zoals er altijd contact zou moeten zijn. Ze zeggen niets en blijven kijken. Dat houdt ze niet lang vol. Ze buigt haar hoofd, telt de tegels. Honderdvierendertig. Ze voelt dat haar wangen kleuren. Als ze na een paar meter omkijkt, kruisen hun blikken opnieuw.
Terug thuis is er iets vreemds. Ze kijkt naar het schilderij boven haar bank, dat hangt scheef.
Als ze op de bank gaat staan om het recht te trekken, glijden alle kussens eraf. Ze legt ze terug. Er hangt een onbekende lucht in haar huis, die niets te maken heeft met de lelies die ze de dag ervoor op tafel heeft gezet. De meubels die er staan, de verzameling minicactussen, de reistijdschriften in de kast, het is net of ze alles voor het eerst ziet. Haar ogen glijden over de objecten, het grijze tapijt, de foto’s van mensen die zich haar vrienden noemen. Wat doen al die dingen daar? Vormen de spullen zich naar haar, of vormt zij zich naar de spullen? Ze sluit het keukenraam. Ze pakt een reistijdschrift uit de kast en bladert het driftig door. Bij een verhaal over een wandelvakantie in Tirol blijft ze hangen. De foto’s van massieve bergen met witte toppen brengen de rust terug in haar hoofd. Ze ziet Edelweiss in close up afgebeeld, denkt aan het liedje en weet dat ze niets anders moet doen dan ze deed. Hij past erbij, dat zal iedereen begrijpen.
Vandaag zal ze op hem afstappen. Ze is erop voorbereid. Gehuld in de jurk, haar ogen subtiel opgemaakt en bruine lippenstift op haar lippen. Ze glijdt van huis naar metro, het voelt feestelijk. Voor het eerst zal ze hem bij daglicht zien. Ze heeft een aardbeientaartje voor hem bij zich. Ze zal zeggen dat ze er klaar voor is, eindelijk. Daarna moet ze naar haar werk, maar als hij wil blijft ze bij hem. Ze trekt haar jurk recht.
De deuren van de wagon gaan open, een glimlach heeft haar mond in de houdgreep.
In de verte hoort ze de klanken van zijn gitaar tegen de muren ketsen. Haar hakken zijn hoog, ze zet kleine passen, ze hoopt sierlijk. Het gedonder van de metro is als tromgeroffel. Een uitgelaten teckel rent blaffend haar kant op en laat zich op het laatste moment door zijn baasje wegtrekken.
Even houdt ze in, voor later. Zodat ze zich elke seconde voor het beslissende moment straks kan herinneren. Nog ongeveer veertig tegels, als hij naar rechts kijkt zal hij haar zien.
Hij kijkt niet, hij zingt. Een vrolijk lied.
Ze heeft thuis voor de spiegel geoefend hoe ze hem aan zal spreken.
‘Vandaag is het feest’ vond ze te cryptisch. ‘Ik wil je met ons feliciteren’ te direct.
Ze heeft naar zichzelf geknipoogd, toen ze wist dat het goed was.
‘Daar ben ik dan,’ zegt ze en ze houdt het taartje omhoog.
‘Eindelijk’ antwoordt hij.
Claartje Chajes
Tussen haar en hem kun je ook mét illustratie lezen op literair platform
Hard//hoofd.
9/9